Niet-beursgenoteerde aandelen: fiscaal kiezen tussen Box 3, Box 2 en de holding
Geactualiseerd: 26 september 2025 • Leestijd: 7 min
Investeren in een niet-beursgenoteerde onderneming vraagt om andere keuzes dan beleggen in beursgenoteerde aandelen. Er is geen dagelijkse koers die de waarde bepaalt, waardoor de fiscale behandeling des te belangrijker wordt. De kernvragen: investeert u vanuit privé of via een holding, en krijgt u meer of minder dan 5% van de aandelen in handen?
- A1 Privé ≥5% (Box 2, aanmerkelijk belang)
- A2 Privé <5% (Box 3)
- B1 Holding ≥5% (deelnemingsvrijstelling)
- B2 Holding <5% (géén vrijstelling)
Vanaf 2028 geldt de vermogensaanwasbelasting in Box 3 met een step-up per 1 januari 2028; het tarief is voorzien op 36%.
Waardering blijft het heikele punt
Wie investeert in niet-beursgenoteerde aandelen moet jaarlijks de waarde in het economisch verkeer bepalen. Dat geldt nu onder Box 3 en straks onder het nieuwe stelsel van vermogensaanwasbelasting. Een foutieve of te lage waardering kan leiden tot discussies met de Belastingdienst, navorderingen en belastingrente; bij opzet of grove schuld zelfs boetes. Zorg daarom voor consistente, goed onderbouwde waarderingen voor alle aandeelhouders.
Zo bepaalt u de waarde per 1 januari
- Box 3: waarde in het economisch verkeer per peildatum (1 januari).
- Holding/BV: activeren tegen verkrijgingsprijs; latere waardemutaties via de Vpb (tenzij deelnemingsvrijstelling).
- Praktisch: leg methode, aannames en benchmarks vast (uniform voor alle aandeelhouders).
Gebruikelijke waarderingsmethodes
- Inkomensbenadering (DCF)
- Marktbenadering (multiples)
- Vermogensbenadering (aangepaste N.V.W.)
- Correcties: minderheidskorting, verhandelbaarheidskorting; premies bij doorslaggevende zeggenschap
Even opfrissen: aanmerkelijk belang (Box 2)
In box 2 wordt de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang (AB) vastgesteld bij beschikking. Heffing geschiedt over reguliere voordelen (dividend) en vervreemdingsvoordelen (verkoopwinst: verkoopprijs minus verkrijgingsprijs). Tarieven 2025: 24,5% tot € 67.804 en 31% over het meerdere (in 2026 gelijk, met een hogere schijfgrens). Door de tweeschijvenstructuur kan gespreid dividend fiscaal gunstig zijn.
Routes in het kort
A1 — Privé ≥5% (Box 2)
- Dividend en verkoopwinst belast in Box 2.
- Verwatering onder 5% → voortgezet AB (Box 2) tot verkoop.
A2 — Privé <5% (Box 3)
- 2026: forfaitair systeem (o.a. “overige bezittingen”).
- Vanaf 2028: werkelijke rendementen (vermogensaanwas) met step-up per 1 januari 2028.
B1 — Holding ≥5% (deelnemingsvrijstelling)
- Dividend/verkoopwinst vrijgesteld in de holding; Box 2 pas bij uitkering naar privé.
- Flexibiliteit in timing en herinvesteren.
B2 — Holding <5% (géén deelnemingsvrijstelling)
- Dividend belast in de holding (Vpb 19% / 25,8%), daarna Box 2 bij uitkering.
- Dubbele heffing → doorgaans fiscaal ongunstig.
Rekenvoorbeeld (2026)
We kiezen bewust een vast doelrendement: het rendement van de onderneming zelf is in deze vergelijking niet leidend. Uitgangspunt is: u investeert € 500.000 en verlangt jaarlijks 7,88% netto uitkering uit de onderneming, oftewel € 39.400 (na Vpb in de werk-BV). Op basis daarvan vergelijken we wat er in privé netto overblijft per route.
Route | Parameters | Netto privé | Netto rendement |
---|---|---|---|
B2 — Holding zonder deelnemingsvrijstelling (best case) | Vpb holding 19% • Box 2 24,5% | € 24.095 | 4,82% |
B2 — Holding zonder deelnemingsvrijstelling (worst case) | Vpb holding 25,8% • Box 2 31% | € 20.172 | 4,03% |
B1 — Holding mét deelnemingsvrijstelling (best case) | Box 2 24,5% | € 29.747 | 5,95% |
B1 — Holding mét deelnemingsvrijstelling (worst case) | Box 2 31% | € 27.186 | 5,44% |
A1 — Privé ≥5% (Box 2) (best/worst gelijk aan B1) | Box 2 24,5% / 31% | € 29.747 / € 27.186 | 5,95% / 5,44% |
A2 — Privé <5% (Box 3) | Forfait 7,88% • Tarief 36% | € 25.216 | 5,04% |
Doelrendement 7,88% op € 500.000 → € 39.400 beschikbaar ná Vpb in de werk-BV. In B2 wordt dit in de holding belast in de Vpb en bij dooruitkering in Box 2. In B1/A1 is dividend in de holding vrijgesteld (deelnemingsvrijstelling) en volgt alleen Box 2 bij uitkering. In A2 geldt Box 3-heffing van 36% over het forfaitaire rendement.
Conclusie (2026)
- Meest fiscaal gunstig: Box 2 (direct ≥5%) of via een holding mét deelnemingsvrijstelling: netto circa 5,44%–5,95%.
- Box 3: eenvoudiger en voorspelbaar, netto circa 5,04%.
- Minst gunstig: holding zonder deelnemingsvrijstelling (B2): netto slechts 4,03%–4,82% door dubbele heffing.
Disclaimer
In dit rekenvoorbeeld is aangenomen dat het vermogen boven het heffingsvrije bedrag uitkomt. Werkelijke uitkomsten hangen af van uw persoonlijke omstandigheden (bijv. samenloop met ander inkomen, verliezen/verrekening, uitkeerbeleid, en administratieve kosten van een holding). Dit artikel is bedoeld als algemene informatie en vervangt geen persoonlijk advies. Neem contact op voor een doorrekening op maat.
Welke route past bij u?
- ≥5% belang & groeiverwachting: holding met deelnemingsvrijstelling biedt flexibiliteit en uitstel van heffing.
- <5% belang met hoog risico: holding zonder vrijstelling alleen overwegen bij relevante verliesverrekening.
- Klein/passief ticket: Box 3 is eenvoudig; let op wijzigingen vanaf 2028.
- Kosten: een holding brengt jaarlijkse administratie- en accountantskosten mee.